Romeins schrijfplankje uit Vechten
Bij wegwerkzaamheden eind jaren zeventig voor de verbreding van de A12 en A27 is een schat aan archeologisch materiaal afkomstig van de Romeinse legerplaats Vechten (Fectio) aan het licht gekomen. Daaronder bevonden zich tientallen fragmenten van schrijfplankjes die mede deel zullen hebben uitgemaakt van de administratie van het legerkamp. Het merendeel van deze vondsten kwam terecht bij amateurarcheologen en schatdelvers.
C.A. Kalee traceerde een deel van die vondsten 1, maar daar bleef het bij en tot een nader onderzoek van het gevondene is het helaas niet gekomen.
Eerst in 2010 kwam een flinke hoeveelheid van de te Vechten gevonden schrijfplankjes in het bezit van de Provincie Utrecht. Dat deel van de schrijfplankjes met schriftsporen dat uitzicht bood op mogelijke ontcijfering werd vervolgens overgedragen aan R.S.O. Tomlin te Oxford.
Hoewel een en ander met de nodige publiciteit werd omringd is het hieromtrent nadien opvallend stil geworden en is sedertdien van enige voortgang van het onderzoek niet meer vernomen.
In het Provinciaal Archeologisch Depot van Zuid-Holland te Alphen aan den Rijn bevindt zich echter een schrijfplankje dat hoogstwaarschijnlijk óók deel uitmaakt van de schatvondst van Vechten. Het bevat elf à twaalf- deels afgebroken- regels zeer fijn schrift en betreft de toekenning van gratificaties (beneficia), als beloning voor dapper gedrag, in aurei (gouden munt ter waarde van 25 denarii) aan individuele militairen, onder wie de eques A. Mucius of Mucio,en aan een militaire eenheid (vermoedelijk de ala ii van diezelfde A. Mucius).
Overigens is bij opgravingen in 2001-2002 te Alphen aan den Rijn zelf ook een schrijfplankje te voorschijn gekomen. De tekst erop stelt evenwel teleur. De achterkant draagt op het schrijfvlak zijdelings van de sulcus (extra uitdieping voor de zegels) enkele schriftsporen van namen (Iul.Aur.; C. Quir.) en de voorzijde laat het slechts bij drie leesbare sierletters (..TR .S).
1. C.A. Kalee, Romeinse vondsten in Vechten 1977-1980 in Westerheem 1980, p. 265-282.